Over ruimtebelevingDoorgaan tot de plek onwaarschijnlijk wordt. Stel je voor dat de ruimte waarin je je bevindt terwijl je dit leest zorgvuldig voor jou gecomponeerd is, als een kunstwerk. En dingen die zich op een plek bevinden, staan of liggen daar niet omdat je ze er hebt achtergelaten, ze staan er omdat ze er moeten staan. Dit is een voorstelling. Het vraagt om een andere manier van toegang. Het is niet langer een open deur – ‘dat ligt er nu eenmaal omdat ik het daar heb achtergelaten’ – het is een op zoek gaan naar hoe ver die deur open kan. Elk voorwerp, elke feitelijk potentiële. De plek die kunst is. Een kunstervaring doorloopt verschillende ruimtes. Er is de fysieke ruimte, in dit geval de plek in de hal van DordtYart waar het werk zijn plaats heeft. Dit is een letterlijke ruimte. Ruimte met een lichaam. Op te meten, met een tweetje boven de letter m. Voor een ieder die twijfelt is het na te gaan. Je kunt er plattegronden van maken. Volume, of je er nu wel of niet in kunt. Als we spreken over ‘ergens in kunnen’, impliceren we toegang tot iets te hebben, iets binnen te kunnen gaan. Echter ‘ergens in kunnen’ wordt door ons op een volstrekt ambigue manier gebruikt. Het betekent niet per se dat ‘dat iets’ ook fysiek te betreden moet kunnen zijn, maar veronderstelt een ruimte. Over de aard van deze ruimte is daarmee nog niets gezegd. In ons spreken loopt een begrip van letterlijke en symbolische – figuurlijke of wellicht zelfs metaforische – toegang, en daarmee van ruimte, door elkaar heen. Dit komt doordat ons begrip van ruimte verschillende hoedanigheden kent – fysiek, virtueel, mentaal. De definitie van ruimte is abstract: plaats. Dit kan een fysieke ruimte zijn waarvan we een plattegrond kunnen maken. Het kan iets zijn waarnaar we verwijzen in ons hoofd, dat iets ruimte inneemt in ons hoofd. Of abstracter, ik zou kunnen zeggen: hij heeft een plaats in mijn leven (let wel: dit betekent niet dat hij zich altijd op dezelfde plaats bevindt). Ruimte – plaats – kan denkbeeldig zijn en dus virtueel of mentaal. ‘Je kan er in’ Niek Kemps vertelt mij over zijn verborgen museum, een project uit de jaren 80 dat nooit is uitgevoerd. Een mysterieuze plek, zo stel ik me voor, ingegeven door het woord ‘verborgen’. Het gaat aan de haal met het archetypische idee van het museum en roept vragen op als wat veronderstelt het tonen van kunst, wat veronderstelt toegang hebben? Hoe beleeft een toeschouwer kunst in de ruimte? Hoe beleeft een toeschouwer de ruimte in de idee kunst, de idee museum? Kemps bouwde het verborgen museum vervolgens virtueel met een 3d-tekenprogramma. Dat virtuele verbeeldt vrij letterlijk nieuwe mogelijkheden, geeft nieuwe ogen om van ruimtebeleving te wisselen. Er is sprake van een binnenstebuiten keren: volgordes en vaste patronen worden omgedraaid. Wat gebeurt er als je een print van een virtuele ruimte – zoals het betaamt ‘plat’ – in de virtuele ruimte aan de virtuele wand hangt? Wat plaats inneemt, lijkt ineens ruimte te geven – zoals Kemps zegt: ‘Je kan er in’ – en activeert daarmee een heel ander soort ruimte: de mentale. Maar waar kan je in? Op welk niveau heb je toegang? Wat voor soort ruimte is de virtuele? In de definitie zoals we hem vandaag de dag hanteren is de virtuele ruimte ‘echt lijkend, maar niet in werkelijkheid bestaand’, zoals personen in computerspelletjes. Of ‘innerlijk aanwezig, maar (nog) niet tot uiting gekomen’. Virtueel gaat terug op virtualis in het Latijn, hetgeen ‘feitelijk' of ‘eigenlijk' betekent. Die wortels vallen samen met de manier waarop Kemps de virtuele wereld inzet. Want leg de definities ‘innerlijk aanwezig maar (nog) niet tot uiting gekomen’ (virtueel) en ‘feitelijk’ (virtualis) over elkaar heen en je komt uit bij ‘als mogelijkheid bestaand’ ofwel: potentieel. Kemps’ virtuele wereld toont dit potentieel: een mogelijkheid, een belofte. Dissolved and Flawlessly Tingled (2015), het werk dat Kemps als ‘kunstenaar in opdracht’ maakte, brengt deze virtuele wereld voor het eerst samen met die van de klassieke sculptuur. Vijftien polyester rondingen, ‘wanden’, waarvan zowel de hoogte als breedte variëren, staan in een constellatie die het midden lijkt te houden tussen een draaikolk en een spiraal. Leunend tegen deze wanden staan vijf grote prints, ‘renderingen’ zoals Kemps ze noemt, uit de virtuele wereld. Het werk echoot meerduidigheid: er is niet één manier om het werk te betreden en te verlaten, niet één wereld te zien in de wereld die dit kunstwerk is. De prints tonen virtuele museumzalen met daarin virtueel werk dat zich overal in die ruimte bevindt – aan het plafond, plat op de grond, er midden in, staand onder een hoek, tegen elkaar aanleunend. Wat tonen deze werken in het werk? Werk. Het maakt vele werelden: wat is het werk, wat is het werk in het werk en wat is weerkaatsing? Een aantal van deze fysieke prints staat met de beeldzijde naar de wand, de contouren van het virtuele werk blijven echter zichtbaar; de prints laten licht door. Er ontstaat een spanning tussen wat je ziet, wat je kan zien en wat je denkt te (kunnen) zien – een spel dat zich elke keer opnieuw voltrekt wanneer het werk vanuit een andere hoek aanschouwd wordt. Er is de ruimte waarin wat je ziet begint en de ‘ruimte’ waar het je naartoe brengt – hetgeen ook betrekking heeft op Kemps’ bestaande werk Stellar Ejecta (1988). Een metalen frame verbindt twee platen van gekleurd glas. De bovenste biedt zowel zicht op die daaronder waarin een foto verwerkt is – maar wat deze foto laat zien is niet duidelijk – als op het plafond dat erin weerspiegeld wordt. Bovendien wordt de bezoeker, als hij boven de glasplaat hangt, geconfronteerd met zijn eigen spiegelbeeld. Wat boven, beneden en midden is, is opeens niet meer zo glashelder. Evenals de wereld waarin je je begeeft. ‘Een plek als geen ander’ ‘Kunst heeft de belofte een plek te zijn als geen ander’, zegt Thijs Ebbe Fokkens wanneer hij antwoord geeft op het als een vraag klinkende ‘waarom ik überhaupt met kunst bezig ben’ waarmee hij het gesprek begint. Behalve het kunstwerk als plek passeren verschillende andere ‘plekken’ de revue, zoals het kunstenaarsatelier als mythische plek. Fokkens: ‘Een plek als geen ander om na te denken over de wereld. Een groot deel daarvan is óók belofte, het belooft het te zijn.’ Belofte is de verwachting dat iets mogelijk zal worden (‘zo’n zwanger gevoel’). Al kan die mogelijkheid ook een illusie zijn. Wanneer Fokkens over belofte spreekt klinkt die andere kant van de medaille er ook altijd in door. Het maken van kunst is voor hem een mogelijkheid tot een blik of perspectief waarbij veel dingen tegelijk in overweging genomen kunnen worden. Het werk is dan letterlijk een ‘voorstelling’. Een woord waar naast ‘voorstel’ ook de begrippen ‘show’ en ‘spektakel’ in aanwezig zijn. Een ‘stel dat…’, een suggestie, een mogelijkheid. ‘Ik ben wat dat betreft ook wel een beetje een tekenaar: het suggereren van het bestaan van iets’, zegt Fokkens. Het is alsof zijn werken de toeschouwer ook willen confronteren met deze mogelijkheid, belofte, waarschijnlijkheid door hem medeplichtig te maken. Het woord ‘voorstelling’ doet denken aan het theater. Verwonderlijk is het dus niet dat Fokkens zijn werken ook wel theatrale opstellingen noemt, waarbij er zelfs sprake is van een ‘in de coulissen’. Hij ziet medeplichtigheid als iets dat in het theater heel duidelijk is: ‘het idee van, wij [publiek] gaan mee in jouw wereld [die van de maker]’. Het is Fokkens’ bedoeling dat een werk in zekere zin een voorstel kan blijven. Een houten constructie moet eruit kunnen zien als inktlijnen op papier, een tekenachtige suggestie. Het werk als een grote maquette van een voorstel van een plek. Het is een vorm van voorbehoud – er zit nog iets tussen, er wordt iets gesuggereerd – waarmee hij medeplichtigheid bij de toeschouwer wil oproepen: de mentale ruimte wordt geactiveerd. Hoewel het nieuwe werk op het moment van schrijven nog niet af is, is het woord ‘resistance’ in de titel veelzeggend. Te meer omdat de begrippen ‘verstoring’ en ‘weerstand’ vaker vallen in het gesprek. Verstoring van de verwachting van de toeschouwer, door het tonen van een plek die wellicht het idee geeft nog in aanbouw te zijn? Fokkens’ bestaande werk The Meeting of the Eye (2014) bestaat uit een half hoog muurtje van opgestapelde gipsblokken. Uit de berg zand die ervoor ligt, komt een stuk tl-buis dat een bocht maakt en vervolgens weer in datzelfde muurtje ‘verdwijnt’ via een andere berg zand. Een houten staander toont een foto met daarop een man, zijn rug naar ons toe, uitkijkend over een ronde, houten constructie waar een tl-buis doorheen loopt – een volledige cirkel. Het roept de vraag op of dit dezelfde tl-buis is waar de toeschouwer slechts een deel van ziet: een medeplichtigheid aan de gedachte dat zich achter het muurtje de rest van de cirkel bevindt. ‘Bevragen door het te zien’ ‘Een beeldonderzoeker, van mijn eigen beelden en die afkomstig uit de media en de kunst’, zo steekt Wineke Gartz van wal. Ze omschrijft hoe ze als kind al nieuwsgierig was naar de wereld en van alles wilde onderzoeken – zo wilde ze onder andere dokter, bioloog, historicus en schrijver worden. ‘Maar,’ zo vervolgt ze, ‘via de kunst kun je onderzoeken wat je wilt’. In aanloop naar het maken van installaties met beelden, video en projectie was er het schilderen. ‘Ik kreeg nooit alles in één schilderij.’ Gartz vertelt dat ze bij het maken van een installatie het liefst site specific werkt om zo het potentieel van de ruimte te gebruiken. Ze onderzoekt de plek om hem beter te begrijpen. Ze meet totdat de maten in haar lichaam zitten. Soms slaapt ze er zelfs. ‘Het is als het componeren van muziek: dat alle tonen, maten en waarden in een ritme komen. Ik breng een ritme aan in beeld en een ritme aan in ruimte.’ Hoe langer het gesprek met Gartz voortduurt hoe meer ik het idee krijg dat het aangebrachte ritme in het werk – waarbij toeschouwers als het ware spelers worden in wat geen theaterstuk mag heten – er enerzijds is om samen te vallen met die plek, door zijn archetypische kenmerken te gebruiken en te benutten, en er anderzijds is om deze te ontstijgen, te ondermijnen. In het laatste geval is het een vorm van dromen, een connectie met het onderbewuste. Meditatieve ruimte. Site specific is ook het bestaande werk dat Gartz in DordtYart toont, een ongoing werk dat ze aanpast voor de met water omringde landtong achter de hal. Forwards Backwards II (2015), zoals de titel van het werk luidt, staat in verband met het nieuwe werk in de hal, Forwards Backwards II (annex) (2015). Dit was niet van meet af aan het geval. Het werk binnen was al eerder af, maar Gartz begon er gaandeweg voorwerpen van buiten in te verwerken waardoor de twee werken steeds meer in dialoog zijn komen te staan – vandaar ook ‘annex’. Forwards Backwards II (annex) is een groot podium met daarop een breed scala aan objecten: tekeningen, verroeste metalen staafjes (hol, massief, met touw omwikkeld), iets wat lijkt op een houten vlaggenmast, gekleurde filters (een blauwe en een gele), half verteerde stukjes hout, een keurig opgevouwen sjaal, dito handdoeken en t-shirts. Hier en daar flarden tekst: ‘rising falling rising falling rising falling’ en ‘the correct path’. ‘The correct path’ is te lezen als verwijzing naar Forwards Backwards II, een meditatief parcours waarbij bezoekers een metalen constructie – met aan weerszijden cirkelvormen – kunnen volgen en meditatieve cirkels kunnen ‘lopen’. Het idee van forwards en backwards opheffend, ondermijnend, en daardoor én wel, én niet het idee van ‘the correct path’ onderschrijvend. De metalen constructie van de cirkels en het paviljoen dat zich in het midden daarvan bevindt werpen een schaduw op het gras met daarin klaprozen en talloze zaailingen van omringende bomen. Het lijnenspel dat deze schaduw is, herinnert aan de tekeningen binnen. Zo ook het stapeltje keien dat in het gras ligt. Binnen staat een beamer op de grond die de zijkant van het podium voorziet van een projectie; opnames van de weerkaatsing van zonlicht op water. Lens flares dansen diagonaal door het beeld. Naast de beamer liggen dezelfde keien als buiten, alleen zijn het er minder en bevindt er zich een vreemdeling in hun midden: een brok beton met kiezelstenen dat door een lampje met minuscule rode en groene lichtpuntjes beschenen wordt. Spikkels en schittering, naar analogie van het geprojecteerde beeld. Er is sprake van een zekere vorm van herhaling en van afspiegeling in het ritme in beeld en in ruimte dat aanwezig in Forwards Backwards II en Forwards Backwards II (annex). Bijna zoals Gartz de begrippen cliché en archetype in haar spreken door elkaar heen gebruikt. Hoewel beide werken tot op zekere hoogte atypisch zijn – er wordt voor Gartz’ doen verhoudingsgewijs met weinig beeld, video en projectie gewerkt – komen in Forwards Backwards II (annex) projectie en site specific samen: verschillende raampartijen boven het podium ‘projecteren’ licht op de voorwerpen. Het beeld verandert naar mate de dag verstrijkt doordat steeds weer iets anders wordt belicht, uitgelicht. Wat veronderstelt… Er moet altijd iets plaatsvinden in de fysieke ruimte om ons het onwaarschijnlijke domein in te trekken. Doorgaan tot de plek onwaarschijnlijk wordt, lijkt een huwelijk te zijn tussen de begrippen ‘virtueel’ en ‘virtualis’: schijnbaar feitelijk. Potentieel. Een suggestie van bestaan door te bestaan. De plek die een schets geeft van een mogelijkheid, die de plek onwaarschijnlijk maakt, het zichtbare fysieke loszingt en niet meer slechts alleen dat is. Een werkelijkheid zijn en deze tegelijkertijd ondermijnen en ontstijgen. Niek Kemps, Thijs Ebbe Fokkens en Wineke Gartz waren voor de periode van april tot oktober 2015 aan DordtYart verbonden als ‘kunstenaar in opdracht’. Geheel volgens DordtYart-traditie werkten de kunstenaars in de hal van de voormalige scheepsmotorenfabriek aan een nieuw werk en brachten ze tevens een bestaand werk mee dat daar tentoongesteld werd. Laure van den Hout |
|